1 Samuel 12

1) zeide Samuel tot gans Isra‰l:

Te weten, te Gilgal, waar hij den koning had bevestigd, 1 Sam. 11:15.

1Sa 11.15
2) daar trekt de koning

Dat is, hij is in zijn ambt bevestigd, om u voor te gaan in den krijg en om u te regeren.

3) zijn bij ulieden;

Dat is, zij wonen en verkeren onder ulieden, niet meer als regenten, maar als burgers en particuliere personen, buiten alle regering; gebruikt hen waartoe het ulieden belieft.

4) Zijn gezalfde,

Te weten, den koning Saul, dien ik op bevel des Heeren tot een koning over u gezalfd heb; alzo ook onder, 1 Sam. 12:5, en 1 Sam. 24:7.

1Sa 12.5 24.6

5) onderdrukt heb,

Te weten, door valse en lasterlijke woorden, of kwaad beleid van zaken.

6) een geschenk genomen heb,

Hebreeuws, een verzoening; dat is, een geschenk, waarmede zich de misdadiger met den toornigen richter als verzoent en zijn gunst koopt.

7) dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben;

Dat is, dat ik zijn misdaag niet zou gezien hebben, om die te straffen naar behoren. Of in dezen zin: Dat ik zou moeten schaamrood worden, en hem niet durven aanzien, wanneer hij mij in mijn aangezicht zou verweten hebben, dat ik geschenken van hem genomen heb. Anders, ja ik heb mijn ogen daarvoor verborgen, of, daarom zou verborgen hebben.

8) gij in mijn hand niets gevonden hebt!

Te weten, dat ik genomen heb om het recht te buigen, of te verkeren, of dat mij tot schande of oneer zou kunnen gerekend worden.

9) gemaakt heeft,

Dat is, groot en heerlijk gemaakt heeft; te weten, den enen tot een leidsman des volks, den anderen tot een hogepriester.

10) gerechtigheden des HEEREN,

Versta door dit woord zowel beloften en weldaden, als bedreigingen en straffen. Hij wil het volk te kennen geven dat de Heere in al zijne werken zich betoond had te zijn een rechtvaardig God, zowel in het geven zijner weldaden als wanneer Hij hen gestraft heeft, toen zij van Hem zijn afgevallen. Vergelijk Richt. 5:11; Micha 6:5 met de aantekeningen.

Jud 5.11 Mic 6.5
11) zo riepen uw vaders tot den HEERE;

Samuel voegt hier aaneen hetgeen vele jaren daarna gevolgd is, want de Isra‰lieten riepen nog en klaagden tot den Heere niet, toen zij eerst met Jakob in Egypte gekomen waren, maar lang daarna, toen er een koning was opgestaan, die hun zware dienstbaarheid oplegde. Zie Exod. 1:13,14, en Exod. 2:23,24, enz.

Ex 1.13,14 2.23,24

12) aan deze plaats wonen.

Te weten, aan deze en aan gene zijde der Jordaan, in het land Kana„n. Mozes heeft haar gesteld in het koninkrijk der Amorieten, maar Jozua in het land Kana„n.

13) van den koning der Moabieten,

Genaamd Eglon, Richt. 3:12.

Jud 3.12
14) Jerubbaal,

Dat is, Gideon, waarom hij Jerubba„l is genoemd geworden, zie Richt. 6:32.

Jud 6.32

15) Bedan,

Anders, Jair genoemd, zoals enigen menen, een Gileadiet; Richt. 10:3. Het kan wel zijn, dat de richter Ja‹r ook Bedan is genoemd geweest, om hem te onderscheiden van een anderen Ja‹r, die ten tijde van Mozes geleefd heeft, waarvan te lezen is Num. 32:41. Te meer omdat 1 Kron. 7:17 gemeld wordt een Bedan onder de kinderen van Machir, Gileads vader. Anderen nemen Bedan voor Simson, omdat hij uit den stam Dan was; anderen voor Abdon, omdat de namen schijnen overeen te komen; Richt. 12:13.

Jud 10.3 Nu 32.41 1Ch 7.17 Jud 12.13
16) gij verkoren hebt,

Te weten, nadat het lot over den Heere getrokken was; boven, 1 Sam. 10:19.

1Sa 10.19

17) heeft een koning over ulieden gezet.

Te weten, toen Hij u uw begeerte heeft ingewilligd, hoewel zij kwaad en met grote ondankbaarheid vermengd was.

18) achter den HEERE,

Hij wil zeggen: De Heere zal voor ulieden gaan, Hij zal u leiden en stieren, beschutten en beschermen. Anders, gij zult Hem navolgen.

19) als tegen uw vaders.

Anders, en tegen uw vaders; dat is, koningen of vaderlijke huizen.

20) stelt u nu [hier],

Dat is, houdt wat stil, hebt wat geduld, dat gij ziet en hoort wat de Heere doen zal.

21) niet vandaag de tarweoogst?

Alsof hij zeide: Is het nu niet een schone en klare dag, gelijk de dagen in den tarwenoogst plegen te zijn? op welken tijden het niet placht te regenen; Spreuk. 26:1. Gij ziet nu geen teken van onweder voorhanden. Nochtans zult gij zien dat ik, door mijn gebed, regen en donder van den Heere verkrijgen zal.

Pr 26.1
22) voor uw knechten den HEERE, uw God,

Dat is, voor ons.

23) doch wijkt niet

Alsof hij zeggen wilde: Al hebt gijlieden zoveel kwaad gedaan, zo zal Hij u evenwel genadig zijn, indien gij aflaat van zondigen.

24) van achter den HEERE af,

Dat is, van zijne navolging.

25) wijkt niet af;

Te weten, van den Heere.

26) de ijdelheden navolgen,

Dat is, de afgoden, die ijdelheden genoemd worden, [omdat de afgod niet is in de wereld]; gelijk Paulus zegt 1 Cor. 8:4; •f, omdat zij niet bevorderlijk zijn, gelijk Samuel hier zegt; •f omdat zij niets anders zijn dan het werk van de handen der mensen, Lev. 19:4; Ps. 115:4; •f omdat zij de mensen tot ijdelheid en leugens verwekken.

1Co 8.4 Le 19.4 Ps 115.4
27) ik zal u den goeden en rechten weg leren.

Te weten, als een profeet en leraar, van God beroepen, betaamt. Zie 1 Cor. 9:16.

1Co 9.16
28) voortaan kwaad doet,

Hebreeuws, kwaad doende doet.

Copyright information for DutKant